Voor een bestelauto die is ingericht voor het vervoer van een gehandicapt persoon en het gelijktijdig vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel of ander hulpmiddel ten behoeve van de handicap, kan op verzoek teruggaaf van BPM plaatsvinden. Staat de bestelauto niet op naam van de gehandicapte zelf, dan kan het verzoek tot teruggaaf plaatsvinden door de gehandicapte en de eigenaar van de auto samen.
In de situatie dat de invalide komt te overlijden en de auto staat op naam van een inwonend gezinslid van de invalide of komt op naam van een gezinslid te staan, is geen rest BPM verschuldigd. Voorwaarde is wel dat de auto uitsluitend voor persoonlijk gebruik wordt gebruikt door de kentekenhouder en de inwonende gezinsleden. Na het overlijden van de gehandicapte blijft gedurende een periode van een jaar het lage tarief voor de motorrijtuigenbelasting gelden.